Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5736

Datum uitspraak2005-11-03
Datum gepubliceerd2005-11-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6419 ALGEM
Statusgepubliceerd


Indicatie

Managementovereenkomst. Privaatrechtelijke dienstbetrekking.


Uitspraak

04/6419 ALGEM U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 oktober 2004 met kenmerk 04/488. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich daar, zoals schriftelijk aangekondigd, niet doen vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Medio 2002 hebben Gibo Groep BV en Gibo Accountants en Adviseurs B.V. met Adnu Plus B.V. en appellant een overeenkomst tot praktijkoverdracht gesloten. Daardoor heeft de laatste B.V. haar accountants- en administratiepraktijk inclusief het daarbij behorende cliëntenbestand in eigendom aan eerstgenoemde B.V. overgedragen. Tegelijkertijd hebben de contractspartijen een managementovereenkomst gesloten waardoor appellant ter beschikking wordt gesteld om voor Gibo accountantswerkzaamheden te verrichten en belastingadviezen uit te brengen. De desbetreffende overeenkomsten zijn ingegaan op 1 januari 2003. In geding is de vraag of appellant vanaf 1 januari 2003 verplicht verzekerd was in de zin van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten, zoals gedaagde in het na bezwaar genomen besluit van 23 december 2003 op basis van de bevindingen van de buitendienst heeft staande gehouden. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank gedaagde in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat appellant met de bij hem aanwezige kennis en kwaliteiten de werkzaamheden in beginsel zelf verricht en dat zulks behoort tot de kerntaken van Gibo, waardoor vervanging door derden slechts mogelijk is met - impliciete - toestemming van Gibo. Daardoor is gehoudenheid tot persoonlijke dienstverrichting van appellant gegeven, die hiervoor een als loon te beschouwen vaste uurvergoeding ontvangt. Tevens heeft de rechtbank een gezagsverhouding tussen Gibo en appellant aanwezig geacht, omdat appellant zich als uitvloeisel van de overeenkomst dient te richten naar de taakomschrijving en de richtlijnen van Gibo met kwalitatieve normen leidend tot uniformiteit en efficiency. De rechtbank heeft onaannemelijk geacht dat Gibo appellant geen aanwijzingen kan geven, nu de werkzaamheden van wezenlijke betekenis voor haar zijn. Daarenboven wordt het bestaan van een gezagsverhouding gestaafd door de overeengekomen inlichtingenplicht, geheimhoudingsverplichting en het concurrentiebeding. Daarmede acht de rechtbank aan alle voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voldaan en is terecht verzekeringsplicht van appellant aangenomen. Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep gemotiveerd bestreden. In het bijzonder heeft hij erop gewezen dat voor circa 40% derden door hem voor het te verrichten werk van Gibo werden ingehuurd, waarbij hij zichzelf als voor Gibo werkzaam onder specifieke omstandigheden als zelfstandig ondernemer niet werkzaam in een gezagsrelatie heeft beschouwd. De Raad overweegt het volgende. De gehoudenheid tot persoonlijke dienstverrichting van appellant staat voldoende vast, nu willekeurige vervanging niet mogelijk was en slechts plaatsvond voor zekere werkzaamheden door een beperkte groep derden die als accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid in het register van de NovAA waren ingeschreven waarvoor geclausuleerd kennelijk - impliciete - toestemming voor vervanging door Gibo is gegeven. Een overkoepelende verantwoordelijkheid van appellant zelf voor inschakeling van derden in kennelijk bijkomende arbeidsverrichtingen kan hierbij niet ontzegd worden, nu hij zelf alsdan een hoofdtaak bleef vervullen. Ook daardoor faalt de overigens onvoldoende onderbouwde stelling als zouden derden zonder meer zijn ingehuurd voor te verrichten werkzaamheden. Appellant blijft trouwens volgens de managementovereenkomst de eerst aangewezene om de overeengekomen arbeid te verrichten en behoudt in elk geval de eindverantwoordelijkheid ook bij inschakeling van derden en niet valt in te zien zonder nader tegenbewijs dat zulks niet in de praktijk zou hebben gegolden. Eveneens wordt een gezagsrelatie tussen appellant en Gibo aanwezig geoordeeld. Weliswaar was appellant in de uitvoering van zijn accountantswerk en fiscale advisering vrij, doch het werk betrof het wezen van de bedrijfsvoering van Gibo en moest zowel aan de op uniformering gerichte kwaliteitsnormering van die Groep voldoen als aan de kwantitatieve normering op behaalde resultaten tevens inhoudende controle op gemaakte uren en in rekening gebrachte kostprijzen op basis van vaste uurtarieven. In dit kader past althans de mogelijkheid tot het zo nodig geven van enige aanwijzingen en ten minste enig toezicht en controle achteraf, door onder omstandigheden de betrokken regiodirecteur dan wel de betreffende personeelsfunctionaris, hetgeen tevens geschraagd wordt door de tussen partijen afgesproken inlichtingenplicht, de geheimhoudingsverplichting en het concurrentiebeding. Daarenboven kan de door appellant van Gibo getoucheerde vaste vergoeding per uur niet anders worden aangemerkt dan als contraprestatie voor verrichte arbeid, en deswege loon. Tenslotte wil de Raad opmerken dat er een consistent onderzoek naar de situatie van appellant heeft plaatsgevonden dat de zorgvuldigheidstoets kan doorstaan. Daarbij is hem niet van zodanige specifieke omstandigheden gebleken dat de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de daarvoor vereiste elementen, op zichzelf en in onderling verband, aan gerede twijfel onderhevig zouden kunnen worden gesteld. Daarbij is nog van belang om vast te stellen dat door te werken onder de kap van Gibo met een presentatie op diens briefpapier beoogd is de continuïteit van de aangetrokken accountantswerkzaamheden en de afrekening hiervan binnen een groter organisatorisch verband veilig te stellen, waarvoor appellant contractueel als primair verantwoordelijke gold. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M.van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2005. (get.) B.J. van der Net. (get.) J.P. Mulder.